Menu
 
  >Home
>News
>Persian Orange
Allis-Chalmers
>The Series
>Serial numbers
>Import to Holland
>Registrated owners
>Register your own
>Contact information
>Site Map
 
     
 
 
 
Search
 
   
     
 

Allis-Chalmers


This page will be translated shortly

 

 

De geschiedenis van Allis-Chalmers

door: Ir.A.Hadders en B.Schoo (juni'87)

In 1861 verwierf Allis-Chalmers een molenstenenfabriek -gesticht in 1847- en begon al spoedig (1861) stoommachines te bouwen, ongetwijfeld niet in de eerste plaats bedoeld voor de landbouw. Nadat fabrikanten van steenbrekers, machines voor de cement fabricage, compressoren en mijnbouwmachines waren overgenomen, werd in 1901 de Allis-Chalmers Manufacturing Co. gesticht. Enkele jaren later werd hieraan een elektromotoren en dynamofabriek toegevoegd en zo kon in 1904 de wereldtentoonstelling te St.Louis met elektriciteit van A-C dynamo's worden verlicht.

Tien jaar later verscheen A-C voor het eerst op de landbouwmarkt met een trekker met één stuurwiel, asymmetrischt geplaatst en enkele jaren later met een driewieler, waarvan de grote voorwielen werden aangedreven. Na de eerste wereldoorlog bracht A-C verschillende nieuwe trekkers uit. Het duurde echter tot 1926 voordat een "Tractor Division" werd gevormd en deze werkte niet uitsluitend voor de landbouw. Een jaar later werd een fabrikant van rupstrekkers (Monarch) overgenomen, vervolgens een grondbewerkingswerktuigenfirma en tenslotte in 1931 Advance-Rumely, een bekende fabrikant van locomobielen, trekkers en dorsmachines. Deze onderneming was zelf ook weer ontstaan door het samengaan van een viertal overeenkomstige firma's. Eén van deze had in 1890 reeds een motortrekker gepatenteerd, die werd voortbewogen door een in rijrichting geplaatste vijzel, in plaats van wielen of rupsbanden.

Omstreeks 1930 was A-C één van de 32 firma's die als United Tractor and Equipment Corp, samenwerkten bij de verkoop en fabricage van landbouwwerktuigen. Voor deze coöperatie van partuculiere ondernemers maakte A-C de United trekker en dat werd later de A-C U, ook in ons land geen onbekende.

In de dertiger jaren werden de vleugels van de inmiddels tot "full line"uitgegroeide onderneming uitgeslagen. A-C bracht als eerste een luchtbandentrekker aan de markt (1933). De A-C B was één van de eerste lichte en goedkope kleine lui's trekkers die aan de markt kwam (1937) en de All Crop kleine getrokken maaidorser (1935) baarde opzien door de lage prijs en de originele bouw. Tenslotte moet nog de oprolpers (1940) worden genoemd, die kleine ronde pakken maakte. Van deze machines kwamen na de oorlog ook de nodige in ons land, al werd het geen groot artikel. Deze pers lijkt model te hebben gestaan voor de huidige oprolpers, die evenwel vele malen dikkere pakken maken.

Ook kwamen in de dertiger jaren enkele nieuwe rupstrekkers en de hydraulische koppelvormer (torque converter) werd geintroduceerd. Deze trekkers waren vooral bedoeld als buldozers. Andere grondverzetwerktuigen uit die tijd waren de wegschaven. Na de oorlog en in de vijftiger jaren werden allerlei nieuwe grondwerktuigen geintroduceerd, wat werd bevroderd door de overname van enkele fabrieken, werkzaam op dat terrein.

De dieseltrekkers hadden oorspronkelijk de General Motors Detroit tweetaktmotoren. Later werd Buda overgenomen (1953) een zeer oude fabriek van spoorwegmateriaal, die al voor de eerste wereldoorlog motoren was gaan maken. Eerst alleen voor benzine, maar in de twintiger jaren ook diesels. Buda omvatte ook een paar overgenomen fabrieken van intern transportmateriaal, heftrucks e.d., zodat na de overname het A-C leveringsprogramma daarmee werd uitgebreid. Ook het landbouwerktuigenassortiment werd na de oorlog uitgebreid.

Zo kwam er een zelfrijdende maaidorser, waarbij het oorspronkelijke concept werd gehandhaafd. Nadat de maaidorserfabriek Gleaner was overgenomen, kwamen er echter ook andere modellen (1955).  A-C zag altijd kans succesvolle afwijkende constructies aan de markt te brengen, zoals een trekkermaaibalk, waarbij het mes tot 1400 slagen per minuut kon maken door een speciale constructie wat betreft de uitbalancering. Normaal kwam men tot 800-100 heen en weergaande bewegingen per minuut. De A-C constructie maakte sneller rijden mogelijk.

Na de revaluatie van de dollar (1949) werd A-C in de vijftiger jaren internationaler. Twee fabrieken voor trekkers, maaidorsers en oprolpersen werden in Groot-Brittannïe gesticht (1950).
In Australië werd een fabriek overgenomen, die voordien reeds A-C grondverzetmachines in lincensie bouwde (1957). Ook werden een fabriek in Mexico en de Italiaanse rupstrekker Vender verworven. In 1960 werd in Frankrijk de trekker- en luchtgekoelde dieselmotorenfirma Vendeuvre, met twee fabrieken, gekocht (FD3 FD4 FD5). Tenslotte werd de Engelse weidebouwwerktuigenfabriek Jones Bales aan het concern toegevoegd (1961).

Hoewel de prestatie van A-C op landbouwgebied spectaculair waren, lagen de voornaamste activiteiten op andere terreinen. Reeds bij de stichting van het concern werd de basis gelegd voor het huidige produktieprogramma van waterkrachtcentrales, incl. transformatoren en machines voor de fabricage van cement (de helft van het cement in de VS wordt met A-C machines gemaakt), pellets (om metaalertsen beter in hoogovens te kunnen verwerken), papier en houtpulp, leidingwater, voedingsmiddelen en suiker. Dan was er nog de sector heftrucks en grondverzetwerktuigen (een vijftigtal modellen, die in zes landen worden gemaakt) en tuintrekkers en -werktuigen.

Aan het eind van de vijftiger jaren werd begonnen met een onderzoek naar brandstofcellen. LPG wrodt daarbij in een groot aantal één volts elementen in elektriciteit omgezet. Dat geschiedt zonder verbranding. A-C maakte een elektrische trekker van 15 KW. Helaas was het gewicht -2370kg- veel te groot en nader moest worden onderzocht, hoe men elk van de ongeveer 1000 cellen lichter zou kunnen maken. Dit onderzoek vroeg zeer veel van de financiën van A-C, wat werd verergerd door de algemene malaise in de landbouwwerktuigensector aan het eind van de vijftiger jaren en de toemalige flinke verliezen van A-C. In 1968 werd bij een omzet van $ 767 miljoen niet minder dan $ 122 miljoen verlies geleden. Dat was te veel voor de onderneming.

Fiat en Allis-Chalmers hebben een gezamenlijke onderneming gesticht. Deze bestond uit twee holdings; Fiat-Allis b.v., gevestigd in Nederland, en Fiat-Allis Inc. in de Vs. De belangrijkste Noordamerikaanse werkmaatschappij is Fiat-Allis Construction Machinery Inc., Carol Stream, Illinios en de belangrijkste activiteit in Europa is Fiat-Allis Machine Movimento Terra S.P.A., Lecce, Italië. Van het stamkapitaal van 220 miljoen dollar was 65% eigendom van Fiat en 35% van Allis-Chalmers. Als resultaat van rationalistaties werd het aantal landbouwwerktuigenfabrieken teruggebracht van zeven op vier en die voor andere machines van vijf op drie. Aan de andere kant zat men niet stil: fabrieken voor asfaltmachines en tuintrekkers (Simplicity, 1966) werden aangekocht. Maar de produktie van landbouwwerktuigen ging er niet op vooruit.

Zo trok men zich uit Engeland terug (1970), hoewel daar nog 4000 zelfrijdende maaidorsers met 102pk Perkins motor waren gebouwd. De naam van de landbouwwerktuigensector werd gewijzigd in A-C Agricultural Equipment Division (1970), die zich ook met de verkoop van door derden vervaardigde landbouwwerktuigen ging bezig houden. Zo werd een aan de Amerikaanse smaak aangepaste Renault trekker in het verkoopprogramma opgenomen.

Door het landbouwbeleid in de U.S.A. is de verkoop van de landbouwwerktuigen sterk terug gelopen. Diverse tractormerken hebben door een lage omzet hun hoofd niet boven water kunnen houden. Zo ook kwam Allis-Chalmers voor de zoveelste keer in financiële problemen. Het Duitse concern Klöckner-Humboldt-Deutz AG zag er toch een toekomst in. Hieronder een persbericht uit 1985;

KHD (Klöckner-Humboldt-Deutz) neemt landbouwmachanisatie-afdeling van Allis-Chalmers over:

Het gaat hierbij om de maaidorserproduktie, onderdelenvoorziening, de gehele verkooporganisatie, produktierechten van trekkers en motoren, en de voor verkoopfinanciering diende Allis-Chalmers Credit Corporation. De Allis-Chalmers Corporation heeft deze aktiviteiten in een nieuwe vennootschap onderbracht. De aandelen van deze vennootschap, evenals die van A-C-Credit Corporation, zijn voor 100% overgenomen door de KHD-dochteronderneming in Noord-Amerika: KHD Deutz of America, Richmond/Indiana. Deutz Corporation en Deutz Credit Corporation Atlanta/Georgia zullen in de nieuwe onderneming ondergebracht worden, die als naam zal voeren Deutz-Allis Corporation en Deutz-Allis Credit Corporation, met als vestigingsplaats West Allis/Wisconsin.

De koopprijs van hetgeen van A-C is overgenomen met een boekwaarde van 260 miljoen US-dollars, bedraagt 85 miljoen US-dollars. Bovendien ontvangt A-C voor het verwerven van de produktierechten door Deutz-Allis van trekkers, motoren en onderdelen, evenals voor het zich onthouden van toekomstige concurrentie door A-C in deze sektor nog eens 22 miljoen US-dollars.

Met bijna 1400 dealers beschikt de nieuwe Deutz-Allis Corporation nu over één van de grootste dealerorganisaties in Noord-Amerika.

De als technisch perfekt bekend staande "Gleaner"maaidorsers van A-C worden voor de Amerikaanse markt verder geproduceerd. De grondbewerkingsmachines van A-C blijven eveneens in het programma. Met de aanvulling van de DEUTZ-FAHR maaiers, schudders, harken, opraapwagens, opraappersen en conventionele maaidorsers kan de neiuwe organisatie een groot assortiment landbouwmachines aanbieden.

De populaire trekkerserie 8000 is een belangrijke aanvulling op het DEUTZ-FAHR assortiment in Noord-Amerika. Aan de andere kant zijn het de middel zware trekkers van DEUTZ-FAHR  -traditioneel de kracht van de Eruopes fabrikant- die het assortiment van Deutz-Allis completeren.

Deutz-Allis Corporation zal zich met dit productiepakket als "full liner" presenteren.

De Geschiedenis van Allis-Chalmers in Nederland

(geschreven door A.J.H.M. Corbiere)

1867-1942 L.M.J.ReijnersDe naam "Allis-Chalmers" is in Nederland verbonden met "Louis Reyners", zodat men mij verzocht iets te schrijven over de historie. De oprichter de heer L.M.J. Reijners (Ludovicus eigenlijk) begon in 1892 zijn zaak met "roosterbaren". Toen na enige verhuizingen een echt kantoor werd betrokken, eerst aan 't Singel, later aan de Amsterdamse Kloveniersburgwal 101, begon de import van blankstalen drijfassen, gereedschappen en de "American Pulley", een geperst stalen tweedelig wiel, lichter dan de zware gietijzeren drijftwielen voor bovendrijfwerken. Met het oog op verdere uitbreiding werd in 1916 een nieuw kantoor en magazijn gebouwd in Amsterdam-Noord, waar veel scheepsbouw was. Aan het water gelegen, hetgeen goed van pas kwam bij de aanvoer van allerlei machines en natuurlijk de A-C tractoren.

Jan Reijners, de zoon van Louis, ging in 1930 voor zaken naar Amerika. Hij kwam daar in contact met Allis-Chalmers. Vanaf dat moment kwamen de eerste A-C trekkers naar ons land, zoals enkele Monarch "K-35" rupsen en een paar "E" 20-35 tractoren. De eerste "M" rupstractor ging naar een Belgisch aannemersbedrijf "Pieux Franki". Na enkele "M" rupstractoren, werd snel de "WM" met brede rupsbladen populair. Om slip te voorkomen ontwikkelde "Louis Reijners" een eigen systeem. In sommige gevallen werden essenhouten blokken (rupsmoordenaars) gemonteerd.

De verkoop van A-C produkten, vooral van wieltractoren, nam na de oorlog '40-'45 een grote vlucht. Met name het populaire kleine model "B". De tractoren waren mede door de Marshall hulp niet aan te slepen. De relatie met vele fabrieken in de U.S.A. werd zo groot, dat de 2de generatie Reijners besloot de firmanaam te wijzigen in "Reyners" met "y", omdat "ij" daar niet bekend is. Hoewel de Allis-Chalmers tractoren niet meer gemaakt worden, is de naam nog steeds bekend en het aantal liefhebbers nog groot, getuige de fanclub.
 

A.J.H.M. Corbiere

Deze schrijver was medewerker bij "Louis Reyners" van 1938 tot 1985, terwijl zijn vader daar van 1912 af in dienst was.

   
PersianOrange.nl 2011 ©